Bijlage I: Wet van 5 september 2001

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2. Voor de toepassing van deze wet dient te worden verstaan onder de diverse wettelijke pensioenstelsels :

  1. de pensioenstelsels van de sociale zekerheid voor werknemers;
  2. de pensioenstelsels van de sociale zekerheid van de zelfstandigen;
  3. de pensioenstelsels ten laste van de algemene uitgavenbegroting;
  4. het stelsel van de inkomensgarantie voor ouderen.

Voor de toepassing van deze wet dient te worden verstaan onder:

  1. overheid: de sector overheid (S.13) zoals gedefinieerd overeenkomstig het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap, hierna het ESR95 genoemd;
  2. vorderingensaldo (-overschot) : het saldo (overschot) van de overheid vastgesteld krachtens het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten;
  3. overheidsschuld : de overheidsschuld vastgesteld krachtens het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten;
  4. (reëel) bruto binnenlands product : het bruto binnenlands product (tegen constante prijzen) zoals gedefinieerd in het ESR95.

HOOFDSTUK II. - De Zilvernota

Afdeling 1. - Inhoud van de Zilvernota

Art. 3. Op voorstel van de ministers bevoegd voor Begroting, voor Sociale Zaken, voor Pensioenen en voor Middenstand stelt de regering jaarlijks een Zilvernota op, waarin ze haar beleid met betrekking tot de vergrijzing uiteenzet. De Zilvernota biedt in het bijzonder de volgende informatie:

  1. een raming van de extra-uitgaven van de diverse wettelijke pensioenstelsels, de stelsels van de sociale zekerheid van werknemers en zelfstandigen en het stelsel van de inkomensgarantie voor ouderen, in het bijzonder die verbonden aan de demografische evolutie;
  2. het begrotingsbeleid op middellange en lange termijn, rekening houdend met de ramingen vermeld in 1°;
  3. het algemene regeringsbeleid gericht op het opvangen van de gevolgen van de vergrijzing, in het bijzonder met betrekking tot het bevorderen van de werkgelegenheid en de verhoging van de arbeidsparticipatie;
  4. de evolutie van de reserves van de aanvullende pensioenen (tweede pijler) en van de armoedegraad bij bejaarden;
  5. een overzicht van de ontvangsten, de uitgaven en de reserves van het Zilverfonds.

Art. 4. Voor de opstelling van de Zilvernota steunt de regering op het verslag van de Studiecommissie voor de vergrijzing bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk en op het jaarlijks advies van de afdeling "Financieringsbehoeften van de overheid" van de Hoge Raad van Financiën.

Art. 5. De Zilvernota wordt jaarlijks meegedeeld aan de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad.

Afdeling 2. - Studiecommissie voor de vergrijzing

Art. 6. Binnen de Hoge Raad van Financiën wordt een 'Studiecommissie voor de vergrijzing' opgericht.

De Studiecommissie voor de vergrijzing wordt belast met het opstellen van een jaarlijks verslag, waarin de budgettaire en sociale gevolgen van de vergrijzing worden onderzocht. Dit verslag bevat in het bijzonder een raming van de financiële gevolgen op het vlak van de diverse wettelijke pensioenstelsels, de stelsels van de sociale zekerheid van werknemers en zelfstandigen en het stelsel van de inkomensgarantie voor ouderen die verbonden zijn aan de demografische evolutie.

De Studiecommissie voor de vergrijzing kan, op eigen initiatief of op verzoek van de regering, tevens onderzoek verrichten naar specifieke aangelegenheden in verband met de vergrijzing.

Art. 7. Met betrekking tot de raming van de kosten op het vlak van de diverse wettelijke pensioenstelsels, de stelsels van de sociale zekerheid van werknemers en zelfstandigen en het stelsel van de inkomensgarantie voor ouderen, die verbonden zijn aan de demografische evolutie gaat de Studiecommissie voor de vergrijzing in het bijzonder uit van de volgende principes :

  1. inzake economische groei wordt gerekend met een voorzichtige raming van de trendgroei, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de mogelijke gevolgen van de demografische evolutie voor deze trendgroei;
  2. inzake de pensioenuitgaven wordt uitgegaan van de op dat ogenblik geldende wettelijke bepalingen, inclusief diverse varianten inzake welvaartsaanpassing;
  3. inzake de uitgaven in het stelsel van de gezondheidszorgen wordt een afzonderlijke raming gemaakt van de invloed van veranderingen in de leeftijdstructuur van de bevolking en andere factoren zoals de prijsevolutie en de evolutie van de medische technologie.

Art. 8. Het verslag van de Studiecommissie voor de vergrijzing wordt elk jaar vóór 30 april medegedeeld aan :

  1. de federale regering;
  2. de afdeling "Financieringsbehoeften van de overheid" van de Hoge Raad van Financiën;
  3. de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad.

Art. 9. De aanbevelingen met betrekking tot het begrotingsbeleid van de overheid, vervat in het jaarlijks advies van de afdeling "Financieringsbehoeften van de overheid" van de Hoge Raad van Financiën houden in het bijzonder rekening met het verslag van de Studiecommissie voor de vergrijzing.

Art. 10. De volgende leden maken van rechtswege deel uit van de Studiecommissie voor de vergrijzing:

  1. de vice-voorzitter van de Hoge Raad van Financiën, die het voorzitterschap waarneemt;
  2. het door het Federaal Planbureau voorgestelde lid van het bureau van de Hoge Raad van Financiën, die het ondervoorzitterschap waarneemt.

De overige leden van de Studiecommissie voor de vergrijzing worden door de Koning benoemd, met inachtneming van de volgende regels :

  1. één lid op voordracht van het Federaal Planbureau;
  2. één lid op voordracht van de Nationale Bank van België;
  3. één lid op voordracht van de minister van Financiën, gekozen uit de ambtenaren van de studiedienst van het departement;
  4. één lid op voordracht van de minister van Begroting, gekozen uit de ambtenaren van de studiedienst van het departement;
  5. één lid op voordracht van de minister van Sociale Zaken, gekozen uit de ambtenaren van de studiedienst van het departement;

Het mandaat van de leden van de Studiecommissie voor de vergrijzing duurt vijf jaar en kan hernieuwd worden.

In geval van overlijden, ontslag of afzetting van een lid, beëindigt het nieuw benoemde lid het mandaat van degene die hij opvolgt.

Art. 11. De Studiecommissie voor de vergrijzing kan in het kader van haar werkzaamheden de personen horen van wie het advies haar nuttig voorkomt.

HOOFDSTUK III. - Zilverfonds

Afdeling 1. - Oprichting van het Zilverfonds

Art. 12. Er wordt een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid opgericht, genaamd Zilverfonds. De zetel van het Zilverfonds is gevestigd in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.

Art. 13. Het Zilverfonds wordt ingedeeld in de categorie B van artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut en staat onder het gezamenlijk toezicht van de minister van Financiën en de minister van Begroting.

Afdeling 2. - Doelstelling en opdracht van het Zilverfonds

Art. 14. Het Zilverfonds heeft tot doel reserves aan te leggen teneinde het mogelijk te maken om in de periode tussen 2010 en 2030 de extra-uitgaven op het vlak van de diverse wettelijke pensioenstelsels ten gevolge van de vergrijzing te financieren.

Art. 15. Met het oog op deze doelstelling heeft het Zilverfonds de volgende opdracht :

  1. in te staan voor het beheer van zijn inkomsten en uitgaven;
  2. in te staan voor het beheer van zijn reserves.

Afdeling 3. - Raad van bestuur van het Zilverfonds

Art. 16. Het Zilverfonds wordt bestuurd door een raad van bestuur, samengesteld uit tien leden, waarvan negen worden benoemd door de Koning als volgt:

  1. vier leden op voordracht respectievelijk van de eerste minister, de minister van Financiën, de minister van Begroting en de minister van Sociale Zaken;
  2. drie leden op voordracht van het beheerscomité van de Sociale Zekerheid en een lid op voordracht van de raad van bestuur van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen;
  3. een lid op voordracht van de Nationale Bank van België.

De voorzitter wordt door de Koning, op voorstel van de minister van Begroting, benoemd onder de in het eerste lid, 1°, bedoelde leden.

De administrateur-generaal van de Thesaurie is van rechtswege lid en vervult de functie van gedelegeerd bestuurder van het Zilverfonds.

De raad van bestuur bestaat uit evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden.

Art. 17. De bestuurders worden voor zes jaar benoemd. Hun mandaat is hernieuwbaar.

In geval van overlijden, ontslag of afzetting van een bestuurder, beëindigt de nieuw benoemde bestuurder het mandaat van degene die hij opvolgt.

Art. 18. De raad van bestuur bepaalt het beleid en staat in voor het beheer van de reserves. Hij beschikt over alle bevoegdheden opdat het Zilverfonds zijn opdrachten kan uitvoeren en staat in voor de goede werking ervan.

De raad van bestuur stelt de richtlijnen voor het beleggen van de reserves vast.

De gedelegeerd bestuurder staat in voor het dagelijks beheer van het Zilverfonds. Hij bereidt de beslissingen van de raad van bestuur voor en voert ze uit.

Art. 19. De raad van bestuur kan aan de gedelegeerd bestuurder bepaalde bestuursbevoegdheden overdragen.

De gedelegeerd bestuurder kan met instemming van de raad van bestuur bepaalde van zijn bevoegdheden overdragen aan de personeelsleden van het Zilverfonds.

Art. 20. Het Zilverfonds wordt in alle gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur. Behalve voor gerechtelijke handelingen kan de voorzitter met instemming van de raad van bestuur zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid overdragen aan de gedelegeerd bestuurder.

Art. 21. De gedelegeerd bestuurder brengt geregeld verslag uit aan de raad van bestuur. De raad van bestuur of zijn voorzitter kan op elk ogenblik aan de gedelegeerd bestuurder vragen verslag uit te brengen over de werkzaamheden van het Zilverfonds.

Art. 22. De Koning stelt vergoedingen en presentiegelden voor de leden van de raad van bestuur vast.

Afdeling 4. - Inkomsten van het Zilverfonds

Art. 23. De inkomsten van het Zilverfonds bestaan uit begrotingssurplussen, overschotten van de sociale zekerheid en niet-fiscale ontvangsten.

De inkomsten van het Zilverfonds bestaan tevens uit de opbrengsten uit de beleggingen van de reserves van het Zilverfonds.

Art. 24. Op basis van het geraamde begrotingssurplus en in functie van de aanbevelingen vervat in de Zilvernota, wordt in de algemene uitgavenbegroting jaarlijks het bedrag ingeschreven dat aan het Zilverfonds wordt gestort.

Art. 25. Op basis van de geraamde overschotten van de sociale zekerheid en in functie van de aanbevelingen vervat in de Zilvernota, bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, jaarlijks het bedrag dat door de R.S.Z. - Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en door het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen aan het Zilverfonds wordt gestort.

Art. 26. Met toepassing van artikel 45 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, wordt bij de sectie "Rijksschuld" van de algemene uitgavenbegroting een begrotingsfonds ingesteld met de naam "Diverse niet-fiscale ontvangsten bestemd voor het Zilverfonds".

Art. 27. Het begrotingsfonds wordt gestijfd door niet-fiscale ontvangsten die de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, geheel of gedeeltelijk aan het Zilverfonds toewijst.

Het bedrag van de aldus aan het Zilverfonds toegewezen niet-fiscale ontvangsten wordt ingeschreven als ontvangsten van het in artikel 26 bedoelde begrotingsfonds en als uitgaven opgenomen in de algemene uitgavenbegroting ten laste van een variabel krediet van dit begrotingsfonds.

Art. 27 bis. §1. Vanaf het begrotingsjaar 2007 wordt aan het Zilverfonds jaarlijks principieel een bedrag toegewezen dat gelijk is aan 0,3 procent van het bruto binnenlands product voor het begrotingsjaar 2007, te verhogen met telkens 0,2 procent van het bruto binnenlands product per jaar voor de begrotingsjaren 2008 tot en met 2012.

De toewijzingen voor de daaropvolgende begrotingsjaren worden bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

  §2. Het effectief aan het Zilverfonds toegewezen jaarlijks bedrag is gelijk aan het vorderingenoverschot in het betrokken begrotingsjaar, te verhogen met de weerslag van maatregelen die de overheidsschuld in dat begrotingsjaar verminderen, zonder weerslag op het vorderingensaldo.

De in het vorige lid bedoelde verhoging wordt jaarlijks beperkt tot een bedrag van:

  1. 250 miljoen EUR voor de begrotingsjaren 2007 tot en met 2010;
  2. 500 miljoen EUR voor de begrotingsjaren 2011 en volgende.

  §3. Het in toepassing van §2 aan het Zilverfonds toegewezen bedrag voor een bepaald begrotingsjaar wordt verhoogd indien de jaarlijkse procentuele stijging van het reële bruto binnenlands product tijdens het betrokken en het vorige begrotingsjaar lager is dan 2 procent en wordt verlaagd indien de jaarlijkse procentuele stijging van het reële bruto binnenlandse product tijdens het betrokken en het vorige begrotingsjaar hoger is dan 3 procent.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de afdeling "Financieringsbehoeften van de overheid" van de Hoge Raad van Financiën, de wijze waarop de aan het Zilverfonds in toepassing van §2 toegewezen bedragen worden aangepast in de gevallen bedoeld in het vorige lid.

 §4. Voor de toepassing van dit artikel wordt uitgegaan van het vorderingensaldo ( overschot) en het (reële) bruto binnenlands product, zoals medegedeeld door het Instituut voor de Nationale Rekeningen en van de overheidsschuld, zoals medegedeeld door de Nationale Bank van België, aan de minister van Begroting in oktober van het jaar volgend op het jaar waarop deze parameters betrekking hebben.

Art. 28. De modaliteiten van de stortingen aan het Zilverfonds worden geregeld bij wege van een tussen het Zilverfonds en de minister van Financiën te sluiten overeenkomst.

Afdeling 5. - Uitgaven van het Zilverfonds

Art. 29. Op basis van de aanbevelingen vervat in de Zilvernota met betrekking tot de behoeften van het volgende jaar, bepaalt de Koning, bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na mededeling aan de federale wetgevende Kamers, jaarlijks het bedrag dat wordt opgenomen uit de middelen van het Zilverfonds en wordt toegekend aan de diverse wettelijke pensioenstelsels en het stelsel van de inkomensgarantie voor ouderen.

Dit bedrag wordt voor 31 oktober van het lopende jaar meegedeeld aan het Zilverfonds.

De Koning bepaalt, bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het tijdschema voor de storting van deze bedragen.

Art. 30. Het Zilverfonds kan vanaf het jaar 2010 uitgaven verrichten op voorwaarde dat de verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product lager is dan zestig procent.

Afdeling 6. - Beheer van de reserves van het Zilverfonds

Art. 31. De beleggingen van het Zilverfonds dienen te geschieden met inachtneming van voorzichtige beleggingsregels.

Jaarlijks stelt de minister van Financiën op voorstel van de raad van bestuur van het Zilverfonds de algemene richtlijnen vast inzake de beleggingen van het Zilverfonds. Deze richtlijnen worden overgezonden aan het Rekenhof.

Art. 32. De belegging van de reserves van het Zilverfonds gebeurt :

  1. bij een verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product hoger dan 100 procent, in effecten en fondsen van de Belgische Staat;
  2. bij een verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product lager dan 100 procent, in activa die, bij de berekening van de Maastricht-schuld, in mindering kunnen worden gebracht van de bruto-overheidsschuld.

Afdeling 7. - Werking van en controle op het Zilverfonds

Art. 33. Het Zilverfonds doet, tegen vergoeding, een beroep op het personeel van de Staat. De minister van Financiën wijst hiertoe de nodige personeelsleden aan.

Art. 34. De werkingskosten van het Zilverfonds worden ten laste genomen van een krediet dat in de algemene uitgavenbegroting wordt ingeschreven.

De modaliteiten met betrekking tot de stortingen ter dekking van de werkingskosten van het Zilverfonds worden geregeld bij wege van een tussen het Zilverfonds en de minister van Financiën te sluiten overeenkomst.

Art. 35. De Koning bepaalt, bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere werkingsregelen van het Zilverfonds.

HOOFDSTUK IV. - Wijzigingsbepalingen, diverse bepalingen en inwerkingtreding

Art. 36. In artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut wordt onder categorie B het woord "Zilverfonds" in alfabetische volgorde ingevoegd.

Art. 37. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, voor het laatst gewijzigd bij de wet van 2 januari 2001, wordt een subrubriek 51-2 "Diverse niet-fiscale ontvangsten bestemd voor het Zilverfonds" ingevoegd.

Art. 38. Aan artikel 10 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, wordt een 5° toegevoegd, dat luidt als volgt :

  " 5° een Zilvernota, waarin de regering haar beleid met betrekking tot de vergrijzing uiteenzet ".

Art. 39. Artikel 127 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, gewijzigd bij de wet van 5 mei 1997, wordt aangevuld met de volgende paragraaf :

  " § 5. Het Federaal Planbureau wordt belast met het secretariaat van de Studiecommissie voor de vergrijzing opgericht bij artikel 6 van de wet van 5 september 2001 tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds en de deelname aan de uitvoering van de aan haar toevertrouwde opdracht ".

Art. 40. Het Zilverfonds is vrijgesteld van alle inkomstenbelastingen, de registratie-, zegel-, griffie-, hypotheek- en successierechten, de met het zegel gelijkgestelde taksen, alsmede de andere rechtstreekse of onrechtstreekse belastingen. Het Zilverfonds is eveneens vrijgesteld van alle belastingen of taksen ten voordele van de provincies en gemeenten.

Art. 41. Voor 31 mei van elk jaar stelt het Zilverfonds een jaarverslag op dat betrekking heeft op het vorige begrotingsjaar. Dit jaarverslag wordt medegedeeld aan de regering en aan de federale wetgevende Kamers.

Art. 42. Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 5 september 2001.

(...)